Afgelopen vrijdag, 8 juli 2022 heeft staatssecretaris Van Ooijen de Tweede Kamer een brief gestuurd met zijn reactie op de motie van de Tweede-Kamer leden Peters en Kuiken om te stoppen met gesloten jeugdhulp. De staatssecretaris komt met een plan om dat voor elkaar te krijgen.
Hij presenteert:
- Een doel: in 2030 nul jeugdigen gesloten geplaatst.
- Een analyse: hoe komt het dat jeugdigen nog steeds gesloten geplaatst worden.
- Een overzicht van acties en randvoorwaarden: hoe komen we tot nul gesloten plaatsingen.
- En de governance: wie gaan in de stuurgroep van dit plan zitting nemen.
Er is alle reden om zeer kritisch te zijn op plaatsingen in de gesloten jeugdzorg. Van Ooijen wijst terecht op het leefklimaat dat nogal eens repressief en onveilig is. Het position paper van ervaringsdeskundigen waarnaar de brief van Van Ooijen verwijst, spreekt boekdelen. De schrijnende verhalen laten zien dat de overheid kinderen en gezinnen ernstig tekort heeft gedaan. Van Ooijen wijst er in zijn analyse op dat er nogal wat plaatsingen in de gesloten jeugdzorg zijn (geweest) wegens gebrek aan betere alternatieven. De overheid wist dus dat veel gesloten plaatsingen niet passend waren. Desondanks zijn ze doorgezet.
Van Ooijens plan bevat concrete maatregelen om gesloten plaatsingen uit te bannen: kleinschalige voorzieningen in de eigen regio, een aangepast kwaliteitskader, goed aansluitend onderwijs in de buurt, en maatregelen om het ‘nee, tenzij’-principe gestalte te geven. Verder kondigt de staatssecretaris aan dat hij beter inzicht wil in de financiële consequenties van de transformatie naar kleinschalige voorzieningen en dat hij de ontwikkeling gaat monitoren. En uiteraard beschrijft hij hoe allerlei belanghebbenden bij het traject worden betrokken.
Hm, dat klinkt goed.
Nog eens goed de brief lezen. En dan lees ik dat de afgelopen jaren al een substantieel resultaat is geboekt bij het terugdringen van plaatsingen in de gesloten jeugdzorg. Van Ooijen neemt ter onderbouwing een grafiek op van Jeugdzorg Nederland die de vermindering van het aantal plaatsingen duidelijk zichtbaar maakt. Hé, in deze grafiek zie je niets van een indicatie dat de teruggang stokt. De lijntjes gaan nog steeds netjes naar beneden. En dat zet me aan het denken. Er is dus al een flinke daling geweest, terwijl het nieuwe plan nog niet in uitvoering is. Zou je ook kunnen zeggen: laat dit plan maar zitten, ga door op de ingeslagen weg? Dan heb je in 2030 misschien ook wat je hebben wilde: een teruggang naar bijna nul gesloten plaatsingen.
Wat maakt nu dat er een extra inspanning nodig is? En nog een prangende vraag: waaruit blijkt dat de versnelling die het plan klaarblijkelijk beoogt ook werkelijk te implementeren is? Op deze vragen geeft de analyse geen antwoord.
Natuurlijk, er is in de Tweede Kamer schaamte en woede over wat de overheid deze kinderen en hun ouders heeft aangedaan en deels nog aandoet. Het is erg moeilijk ermee te leven dat iets wat zeer ongewenst is, niet meteen stopt. Zo denk ik ook. Misstanden moeten stoppen, liever vandaag dan morgen.
Maar helaas, soms heb je gewoon tijd nodig. Soms helpt het niet om je extra in te spannen. Daarmee zeg ik niet dat de concrete acties die Van Ooijen aankondigt onzin zijn, zeker niet. Het gaat me om het effect van deze acties. Gaan ze meer daling opleveren dan het huidige beleid? Gaat de jeugdzorg effectiever worden? En dat betwijfel ik een beetje.
Mijn twijfel komt voort uit het ontbreken van een analyse over het aandeel van de uitvoerend professionals bij het terugdringen van plaatsingen en het creëren van een veilig leefklimaat in instellingen. Het zijn hun afwegingen, keuzes en gedrag die enorm bepalend zijn voor de vraag of dat doel, nul plaatsingen gaat lukken.
Hoe kan het dat Van Ooijen dit punt nauwelijks aanroert? Ik pak de motie van Peters en Kuiken er nog eens bij. Deze motie is met algemene stemmen in de Tweede Kamer aangenomen. De motie luidt (enigszins ingekort):
Constaterende:
- dat kinderen te vaak uit hun huis en gezin worden gehaald, zonder goed plan om hen vervolgens verder te helpen;
- constaterende dat kinderen geplaatst worden binnen de gesloten jeugdhulp, maar vervolgens geen adequate behandeling krijgen.
Verzoekt de regering te komen met plannen om:
- te stoppen met gesloten jeugdzorg met zo min mogelijk uithuisplaatsingen;
- in te zetten op ambulante zorg, passende hulp, wonen dicht bij huis, stabiliteit, liefde, aandacht en structuur;
- het netwerk van het gezin bij plannen en oplossingen nadrukkelijk te betrekken en samen te leren hoe we de hulp voor gezinnen en jongeren kunnen verbeteren.
Tja, wie kan hier tegen zijn? Maar, wat me hier opvalt is dat de constateringen in de passieve zinsvorm staan. En zoals vaak bij passieve zinsconstructies, ze verhullen soms iets belangrijks. Want: Wie zijn het eigenlijk die ervoor kunnen zorgen dat kinderen alleen uit huis worden geplaatst als dat op de juiste gronden gebeurt? Wie kunnen ervoor zorgen dat er een goed plan ligt? Wie behandelen de kinderen in de gesloten jeugdhulp op een liefdevolle manier? Dat zijn toch de uitvoerend professionals?
Misschien is het toeval. De motie noemt de uitvoerende professionals niet. En in de analyse van Van Ooijen komen ze ook niet voor. Terwijl iedereen zo langzamerhand wel zou moeten weten dat zij het verschil maken. Jeugdzorg, ambulante zorg, passende hulp, het zijn slechts termen. Maar termen helpen niet. Dat doen mensen, professionals.
Laat ik, op het gevaar af in eerste instantie verkeerd te worden begrepen, de motie in de actieve vorm zetten:
Constaterende:
- dat professionals in de jeugdzorg soms diep ingrijpende besluiten nemen zonder de consequenties voor gezin en/of kind goed te hebben onderzocht;
- dat professionals die in instellingen werken de kinderen daar soms niet goed behandelen.
Verzoekt de regering te komen met plannen om:
- zodanige randvoorwaarden te creëren, dat de professionals kunnen doen waar ze voor gaan: effectieve hulp bieden.
Met deze tekst zou Van Ooijen wellicht getriggerd zijn om nog een flinke spade dieper te analyseren. Hij zou zich de vraag stellen: Hoe kan het dat professionals, die hun werk goed willen doen, die gaan voor de kinderen en hun ouders, dat soms niet doen?
Ik denk dat een belangrijke oorzaak is dat professionals nogal eens moeten werken in een beroerde, belastende werkcontext. Denk eens aan de caseload van jeugdbeschermers die zo hoog is dat er geen tijd is voor reflectie en collegiale consultatie. Denk eens aan de financiële problemen van sommige instellingen voor gesloten jeugdzorg, waardoor hun gebouwen er uitgewoond uitzien en nog steeds lijken op halve gevangenissen; Denk eens aan ontbrekende aandacht voor cultuurverandering en onvoldoende scholingsvoorzieningen; Denk eens aan teamleiders die te weinig support aan de professionals kunnen bieden, omdat zij hun tijd kwijt zijn aan een teveel aan verantwoording en vele gesprekken met gemeenten en regio’s. Denk eens aan de enorme administratieve lastendruk en de soms bizarre voorwaarden die gemeenten en regio’s stellen.
Omdat deze analyse mist, vraag ik mij af of met de aangekondigde maatregelen het gewenste effect (nul gesloten plaatsingen, effectieve passende hulp) gaan krijgen. Want je kunt wel investeren in kleinschalige voorzieningen, maar als daar de werkdruk en het gebrek aan aandacht voor de uitvoerend professionals blijven zoals nu (om maar twee problemen te noemen), dan gaat het daar ook mis.
Ik betwijfel eigenlijk ook of een aangepast kwaliteitskader helpend gaat zijn. Het riekt naar nog meer verantwoording en administratie voor de uitvoerend professionals.
Wat zou helpen is dat beleidsvoornemens, zoals deze van Van Ooijen, een soort implementatietoets moeten ondergaan. Daarin maak je een vertaling van mooie voornemens naar de praktijk van de uitvoerend professionals. Dit kan helpen om alleen voornemens door te zetten die bijdragen aan een gezonde werkcontext voor de professionals. Een context die ook uitdaagt en stimuleert om je te ontwikkelen. Ze verdienen het!
Nog een laatste punt: het creëren van een gezonde en ontwikkelingsgerichte werkcontext van professionals is even belangrijk als tijdrovend. Het in 2019 ingezette beleid blijkt goed te werken, zoals Van Ooijen zelf schrijft. Nieuwe plannen kunnen bestaande ernstig frustreren. Daarom: evalueer eerst eens het ‘oude’ beleid, leer ervan en schaaf er eventueel wat aan! Plak er niet te snel een nieuwe serie acties overheen. Dat kan een hoop tijdsverlies en gedoe schelen.