Wat hebben incidenten in de zorg te maken met een professioneel statuut?
Laatst onderzocht ik een incident in een pleeggezin. Een pleegouder had één van de pleegkinderen blauwe plekken bezorgd. De primaire oorzaak was relatief eenvoudig: handelingsverlegenheid van de pleegouder. Niet goed weten hoe om te gaan met een weerspannige puber met mentale problemen. Maar daarmee was lang niet alles gezegd.
Er was ook iets aan de hand met de verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de pleegouders en de bij het pleeggezin en het pleegkind betrokken hulpverleners. Hieronder leg ik aan de hand van dit incident het belang uit dat hulpverleners de verantwoordelijkheden in de hulp, zorg en/of behandeling richting individuele cliënten scherp in beeld krijgen en houden. Een professioneel statuut is daarbij een onmisbaar document.
Hulpverleners werken, als het goed is, nooit alleen. Of je nu persoonlijk begeleider bent van een verstandelijk gehandicapte man, pleegouder of groepsleider in een gesloten jeugdinstelling: je hebt collega’s die net als jij ook hulp, zorg en/of behandeling bieden aan dezelfde cliënt. Wil de hulp, zorg en/of behandeling het gewenste effect hebben, dan moeten de hulpverleners met elkaar samenwerken. De kwaliteit van de samenwerking bepaalt – tezamen met ieders individuele bekwaamheid – in hoeverre de cliënt de hulp, zorg en/of behandeling krijgt die passend is en hem of haar verder brengt.
Wat maakt deze samenwerking effectief?
Hoe belangrijk ook, de professionele intentie om te gaan voor hetzelfde doel: effectieve hulp, zorg en/of behandeling, is niet voldoende. Nodig is ook dat iedere hulpverlener z’n eigen verantwoordelijkheid goed kent én, niet minder belangrijk, de verantwoordelijkheid kent van de collega-hulpverleners met wie hij samenwerkt. En als uitvloeisel daarvan ook weet wat hij moet doen om die collega’s in staat te stellen hun verantwoordelijkheid waar te maken, en andersom.
Een voorbeeld
Een orthopedagoog van de behandeldienst behandelt een verstandelijk beperkte jongen met als doel dat de jongen minder agressief reageert als er iets op de groep gebeurt wat hem niet zint. De persoonlijk begeleider van deze jongen wil graag dat de jongen in de dagbesteding kan blijven, wat onder druk staat vanwege zijn woede-uitbarstingen.
De orthopedagoog wil graag dat de persoonlijk begeleider vóór, tijdens of na een agressiemoment op een bepaalde manier met de jongen omgaat die hem helpt om met zijn agressie om te gaan. De persoonlijk begeleider wil op zijn beurt weer graag dat de orthopedagoog de concrete incidenten oppakt, zodat de incidenten minder worden en de jongen in de dagbesteding kan blijven.
Nu kan het gebeuren dat de orthopedagoog tegen de persoonlijk begeleider zegt: “Zou je buiten een stukje met hem willen lopen na een woede-uitbarsting? Dat helpt hem om weer tot rust te komen. En probeer dan met hem te reflecteren op wat er gebeurd is.’’ Dan zou het zomaar kunnen dat de persoonlijk begeleider denkt: ‘’Nou, dat ga ik niet doen. Ik heb daar helemaal geen tijd voor. En bovendien, dan is de woede-uitbarsting al geweest. De orthopedagoog moet voorkómen dat de jongen aldoor agressief wordt. Anders is hij in de dagbesteding niet meer te handhaven!’’ Op haar beurt kan de orthopedagoog misschien denken: ‘’Verdorie, die persoonlijk begeleider luistert niet. Wat gebeurt er nu met mijn behandeling?’’
Mijn conclusie: de orthopedagoog en de persoonlijk begeleider hebben hun verantwoordelijkheid jegens deze jongen nog niet scherp genoeg. Ook hebben ze niet scherp hoe hun eigen verantwoordelijkheid zich verhoudt tot die van de ander. Want geeft de orthopedagoog een instructie die moet worden opgevolgd, of is het een advies dat de persoonlijk begeleider naast zich neer kan leggen? Het zou helpen als ze met elkaar in gesprek gaan en samen ieders eigen plan zó concreet maken dat duidelijk is hoe zij elkaar nodig hebben om hun doelen (minder woede-uitbarstingen én goede dagbesteding) gerealiseerd te krijgen.
Een professioneel statuut waarin de verantwoordelijkheden in het algemeen goed zijn beschreven, kan enorm helpen om dit soort samenwerkingsproblemen op te lossen. Wel merk ik dat organisaties hulpverleners tijd en gelegenheid moeten geven om zo’n abstract onderwerp te leren toepassen op dagelijkse praktijksituaties. Het goed opschrijven van verantwoordelijkheden is kinderspel vergeleken met de uitdaging van een zorgvuldige implementatie.
Terug naar het incident in het pleeggezin. De pleegouders en de behandelaar van het pleegkind bleken nauwelijks direct contact met elkaar te hebben. Als er al informatie werd uitgewisseld, verliep dat via een gedragswetenschapper die deel uitmaakte van het ondersteuningsteam voor de pleegouders. Door dit indirecte en gebrekkige contact wisten de pleegouders niet wat zij moesten doen om de behandeling te ondersteunen. De behandelaar op haar beurt wist te weinig af van het moeilijk verstaanbare gedrag van het pleegkind, waardoor zij de behandeling niet op dat gedrag kon richten. De gedragswetenschapper probeerde op haar beurt de pleegouders gericht te instrueren, maar de pleegouders vatten die instructies op als goedbedoelde, maar weinig bruikbare adviezen. Kortom: de onduidelijke verantwoordelijkheden droegen bij aan een gebrekkige samenwerking tussen de hulpverleners. En dat droeg bij aan de verdere escalatie van het conflict tussen de pleegouders en het pleegkind. Het pleegkind woont inmiddels in een ander pleeggezin.
Goed nadenken is het motto, over verdeling van verantwoordelijkheden in de uitvoering van hulp, zorg en/of behandeling. Dat in algemene bewoordingen vastleggen in een professioneel statuut en het statuut vervolgens zorgvuldig implementeren.
Het voorkomt niet álle incidenten, maar voor mij staat wel vast dat een goed en goed geïmplementeerd professioneel statuut heel wat incidenten kan voorkomen.
NB: voor de opstelling van een professioneel statuut kun je bij VanMontfoort terecht.
Graag kom ik langs om te verkennen wat we voor jullie organisatie kunnen betekenen.
Meer weten? Neem dan contact op met Sijko Wierenga.